Portretten in de pers
Compromitterende portretten
Publicaties van portretten in een sfeer van naakt, erotiek of een anderszins compromitterende of aanstootgevende context waarvoor de geportretteerde geen toestemming heeft gegeven, leveren vrijwel altijd een redelijk belang op. Dat geldt uiteraard zowel voor personen met en zonder verzilverbare populariteit. De media kunnen in dit verband zelden met succes een beroep doen op de persvrijheid. In 1988 deed de rechter een belangrijke uitspraak over het redelijk belang van geportretteerden zich te verzetten tegen een onzedelijke publicatie [noot 71]. Nieuwe Revu had in een artikel over het Amsterdamse Vondelpark een serie foto's van bezoekers geplaatst. Op een van die foto's was een innig omarmd paartje zichtbaar, onwetend van de fotograaf. De foto was op zichzelf onschuldig, maar de teneur van het bijbehorende artikel achtte de rechter minder onschuldig. Onder de kop 'Vondelpark vrijplaats van geluk' beschreef Nieuwe Revu de sfeer van het park als seksueel losbandig. De rechter beoordeelde de eventuele schending van privacy aan de hand van de aard en de mate van intimiteit, het karakter van de foto en de context waarin die geplaatst werd. Juist omdat Nieuwe Revu het stel had afgebeeld in voornoemde context van losbandigheid en erotiek veroordeelde de rechter het blad tot het betalen van een schadevergoeding.
In een rechterlijke uitspraak uit 1996 ging Nieuwe Revu weer onderuit [noot 72]. Een fotograaf van het blad had tijdens een Wastelandparty een reportage gemaakt. Deze feesten waren met name in de jaren negentig berucht vanwege seksuele uitspattingen. Een van de foto's toonde een bezoekster met haar been over de reling van een speciaal gemaakte loopbrug over de Reguliersdwarsstraat, waarbij haar jurk openviel. Voor haar knielde een man met zijn gezicht in haar schaamstreek; voor de lezer bleef weinig te raden over. De vrouw voelde zich door de publicatie van deze foto aangetast in haar privacy. Nieuwe Revu claimde dat er geen sprake was van schending van privacy nu de vrouw in de openbaarheid was gefotografeerd. De rechter oordeelde echter dat de persoonlijke levenssfeer zich ook kan uitstrekken tot gebeurtenissen die zich (gedeeltelijk) op de openbare weg afspelen. Daarnaast deed Nieuwe Revu een beroep op de persvrijheid. Het blad had 'normveranderingen' in de samenleving − krachtig uitgebeeld door de vrouw en man in kwestie − willen signaleren. De rechter oordeelde echter dat dit doel ook bereikt had kunnen worden zonder het gezicht van de vrouw af te beelden.
In 1993 bepaalde de rechter dat ook het weekblad Privé het portretrecht had geschonden met het plaatsen van een foto van een bezoekster van een mode-evenement in Breda [noot 73]. Op deze foto was te zien dat het haakje van haar jasje was losgesprongen waardoor haar linkerborst zichtbaar werd. Het bijschrift luidde: 'Een en al aandacht had deze fraaie (taboe-doorbrekende?) dame voor de modeshow van Frank Govers, maar ook zelf trok zij de nodige blikken.' Privé meende dat het op grond van de persvrijheid was toegestaan om het publiek te informeren over de kleding die men draagt bij dit soort evenementen. De rechter beschouwde de nieuwswaarde van de foto echter als nihil en veroordeelde het blad tot betaling van een schadevergoeding.
Aanstootgevende publicaties hoeven niet altijd betrekking te hebben op naakt of erotiek. De persoonlijke levenssfeer van personen kan ook op andere wijze aangetast worden. Zo boog de rechter zich in 1999 over een reportage op de Amsterdamse kabeltelevisie over schijnhuwelijken [noot 74]. De programmamaker had zijn echtgenote − met wie hij op dat moment in een echtscheidingsprocedure verwikkeld was − op schadelijke wijze met deze praktijken in verband gebracht. Hij had daarbij haar gezicht en naam duidelijk herkenbaar en leesbaar in beeld gebracht. Daartoe had hij homevideo-opnames van hun eigen huwelijksinzegening en bruiloft gebruikt. De rechter oordeelde dat de man het portretrecht van de vrouw had geschonden. Dergelijke privé-opnamen zijn slechts bedoeld voor vertoning in de huiselijke kring en niet voor openbaar gebruik, laat staan voor gebruik in een context over schijnhuwelijken. Hiermee maakte de uitzending inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer. Het beroep op de vrijheid van meningsuiting werd afgewezen aangezien het beweerde doel van de reportage − het signaleren van schijnhuwelijken als misstand in de samenleving − ook had kunnen worden bereikt zonder de vrouw herkenbaar in beeld te brengen.
In 2002 had de Gay Krant op de omslag een foto afgebeeld van een groep feestende personen die elkaar met ontbloot bovenlijf omarmen op een boot tijdens de Canal Parade, onderdeel van de zogenaamde Amsterdam Pride. De afgebeelde personen meenden dat de publicatie inbreuk maakte op hun persoonlijke levenssfeer. Niet alleen zou hun portret als ondersteuning van een reclame-uiting dienen, ook waren aanvankelijk alleen directe vrienden en familieleden op de hoogte van hun seksuele geaardheid. De rechter oordeelde echter dat de fotograaf van de Gay Krant voldoende duidelijk had gemaakt voor welk blad hij de foto's maakte [noot 75]. Uit de poses zou ook voldoende blijken dat zij zich bewust hadden laten fotograferen. Zij maakten daarmee op dat moment dus geen geheim van hun seksuele geaardheid. De rechter besliste verder dat de foto ter illustratie van een actuele verslaglegging over de Canal Parade en het enthousiasme van het daar aanwezige publiek kort daarna gepubliceerd mochten worden. De foto was immers op geen enkele wijze erotisch getint en ook niet anderszins compromitterend, infamerend of aanstootgevend. Hij was gemaakt in de volle openbaarheid, van dichtbij, in een omgeving waarvan geen enkele intimiteit uitging. De publicatie betrof dus een nieuwsfeit, en geen reclame-uiting. In dit geval won de persvrijheid het dus van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De rechter tekende wel aan dat publicatie van deze foto na een jaar wel een portretrechtelijke schending zou kunnen opleveren. Er is dan geen sprake meer van een nieuwsbelang zodat het recht op privacy weer prevaleert.
Privacy van publieke figuren
Publicatie van portretten van publieke figuren valt soms wel, en soms niet onder de persvrijheid. Dit hangt af van de vraag of de persoon in kwestie wordt afgebeeld in zijn professionele context, zoals recepties of premières, of bij privéactiviteiten, zoals winkelen of vakanties. Berichtgeving die kan bijdragen aan het publieke debat is normaliter toegestaan. Dat geldt niet voor publicaties die hoofdzakelijk gericht zijn op het bevredigen van nieuwsgierigheid naar iemands privéleven. Dat heeft de hoogste Europese rechter in 2004 uitgemaakt in een rechtszaak tussen prinses Caroline van Hannover van Monaco tegen de Duitse staat [noot 76]. De prinses beklaagde zich over het feit dat zij bij de Duitse rechter geen gehoor had gevonden in een rechtszaak over de publicatie van enkele privéfoto's door Duitse roddelbladen. De Europese rechter stelde haar uiteindelijk alsnog in het gelijk. De foto's betroffen uitsluitend Carolines privéleven, dat volgens de Duitse rechter meer beschermd had moeten worden. Het moge duidelijk zijn dat in de toekomst vooral de entertainmentpers nadeel zal ondervinden van deze uitspraak.
Publieke figuren worden vaak belaagd door de roddelpers, die de gemaakte privéfoto's vervolgens publiceert in de bladen. In 2003 spande Paul de Leeuw een rechtszaak aan tegen het weekblad Story [noot 77]. Een fotograaf van het blad had hem en zijn zoontje vanaf de straat door het raam van zijn woonhuis gefotografeerd. De rechter oordeelde dat de privacy van De Leeuw op ontoelaatbare wijze was geschonden. Ook Karin Bloemen werd in datzelfde jaar door de rechter in het gelijk gesteld in een geschil met het weekblad Weekend [noot 78]. Zij was tijdens een vakantie op Jamaica door een toerist gefotografeerd op een afgesloten plek van een naaktstrand. Weekend had de foto's afgedrukt en beriep zich op de nieuwswaarde van de publicatie. De rechter oordeelde echter dat van nieuwswaarde hoegenaamd geen sprake was. De foto's waren op slinkse wijze gemaakt en de inbreuk op de privacy had niets anders dan financieel gewin ten doel. Bloemen kreeg het zelfs voor elkaar dat de rechter de uitgever dwong om aan haar de naam en adresgegevens te geven van de toerist die de bewuste foto had gemaakt. Op die manier kon zij ook nog eventueel achtergehouden fotomateriaal bij de maker opeisen.
In 2004 beoordeelde de rechter een geschil tussen Jerney Kaagman en het blad Deze Week. Dat had zonder haar toestemming naaktfoto's gepubliceerd die afkomstig waren uit een naaktreportage in het tijdschrift Penthouse in de jaren tachtig [noot 79]. Deze Week beriep zich op het feit dat deze foto's eerder op het internet hadden gecirculeerd. Het blad zou met name hebben willen tonen dat deze foto's online voor iedereen vrij toegankelijk waren. Om die reden zou er sprake zijn van een nieuwsfeit, waarvoor het tonen van de bewuste foto's noodzakelijk zou zijn. De rechter stelde Kaagman echter in het gelijk en benadrukte dat inbreukmakende foto's op het internet geen nieuwsfeit opleveren die herplaatsing in een ander medium rechtvaardigt. Die redenering zou volgens de rechter immers tot gevolg hebben dat Kaagman feitelijk vogelvrij zou zijn.
In een rechtszaak uit 2005 tegen De Telegraaf ving Arnold Heertje daarentegen wel bot [noot 80]. De krant had een artikel gepubliceerd onder de kop: 'Het ware gezicht van Arnold Heertje' met daarnaast zijn foto. Het kritische artikel ging met name over de wijze waarop Heertje jarenlang zijn verzameling antiquarische boeken uit handen van zijn schuldeisers had gehouden. Heertje betwistte niet alleen de beschuldigingen maar verzette zich ook tegen plaatsing van zijn portret, nu die de schending van zijn privacy zou verergeren. Bovendien stelde Heertje dat foto's die weliswaar rechtmatig genomen zijn, nooit gebruikt mogen worden in een andere context. Daarbij deed hij tevergeefs een beroep op de hiervoor genoemde Caroline-uitspraak. De rechter oordeelde dat Heertje geen redelijk belang had om zich te verzetten tegen de publicatie van de foto, die kennelijk bij een openbare gelegenheid genomen was. Dat de context van het bijbehorende verhaal niet overeenkomt met de gelegenheid waarop de bewuste foto is gemaakt, doet hier niets aan af. De grote bekendheid van Heertje, zijn publieke optredens en het feit dat reeds veelvuldig foto's van hem in de media zijn verschenen, waren bepalend voor het oordeel. De uitingsvrijheid van De Telegraaf ging dus boven het gestelde privacybelang van Heertje.
Het celebrity-paar Adam Curry en Patricia Paay viste eveneens achter het net nadat Weekend enkele op zichzelf neutrale foto's zonder toestemming had gepubliceerd [noot 81]. Curry had deze foto's zelf gemaakt en op zijn website geplaatst onder toepassing van bepaalde voorwaarden, de zogenaamde Creative Commons Public License Attribution-NonCommercial-ShareAlike 2.0 (zie paragraaf 3.6). Weekend had het verbod op commercieel gebruik in deze voorwaarden aan haar laars gelapt en daarmee het aan Curry toebehorende auteursrecht geschonden. Daarnaast stelde Curry dat het weekblad ook het portretrecht van hem en zijn gezin had geschonden. De rechter stelde hem op dit punt in het ongelijk. Van een privacybelang kon geen sprake zijn nu Curry de foto's tenslotte zelf op het internet had geplaatst. Daarnaast traden Curry en zijn gezinsleden veelvuldig in de publiciteit. Zij hadden zelfs de hoofdrol gespeeld in een zogenaamde realitysoap over hun dagelijkse beslommeringen in en rond het huis. Ook in deze zaak sneuvelde een beroep op de Caroline-uitspraak. De uitingsvrijheid van Weekend ging ook nu boven het gestelde privacybelang van de familie Curry.
Politieagenten in de openbare uitoefening van hun functie zijn eveneens publieke figuren. Ook zij moeten een zekere mate van kritiek en een grotere inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer dulden dan onbekende personen. Dat blijkt uit een uitspraak uit 2005 over foto's van agenten in uniform die snelheidscontroles uitvoerden [noot 82]. De maker ervan was van plan om de beelden op de website www.flitsservice.nl te plaatsen. Toen hij weigerde in te gaan op het verzoek van de agenten om te stoppen met fotograferen, namen die zowel zijn camera als de geheugenkaart daarin in beslag. In de daarop volgende rechtszaak eisten de agenten naast een verbod op publicatie ook vernietiging van de geheugenkaart. De maker van de foto's stelde dat dergelijke maatregelen zijn recht op vrijheid van meningsuiting ontoelaatbaar zouden inperken. De rechter overwoog allereerst dat elke burger die informatie publiceert over maatschappelijk relevante zaken − zoals de controle op snelheidsovertredingen door de politie − in beginsel een grote mate van bescherming toekomt. Dit geldt niet alleen voor professionele journalisten, maar ook voor 'amateurs' die het publiek over dit soort onderwerpen willen informeren aan de hand van opinies en foto's. Politieagenten kunnen om die reden dus niet altijd voorkomen dat zij in een dergelijke publicatie geportretteerd worden.
Daar staat tegenover dat de politie voor een goede uitoefening van haar taken ongestoord het vertrouwen van het publiek moet kunnen genieten en zich beschermd moet weten tegen gedragingen en situaties waarmee haar functioneren op onaanvaardbare wijze wordt belemmerd. De maker had op de website de namen van de agenten al bekendgemaakt, waarna andere bezoekers agressieve en dreigende reacties hadden geplaatst. Op grond daarvan oordeelde de rechter dat een verbod op publicatie van de herkenbare agenten gerechtvaardigd was. Hij overwoog dat het voor een adequate berichtgeving over de snelheidscontroles door de politie niet nodig is om de namen, hoofden en gezichten van de agenten in kwestie openbaar te maken. De vordering tot het vernietigen van de geheugenkaart wees de rechter wel af. Een dergelijke maatregel zou een buitenproportionele inbreuk op de uitingsvrijheid betekenen.
Privacy van de koninklijke familie
Leden van de koninklijke familie strijden voortdurend tegen ongewenste publicaties in de media. Met name de roddelbladen hebben een hardnekkige belangstelling voor het persoonlijke wel en wee van deze personen. Wanneer leden van het koningshuis een officiële rol vervullen, zoals op Koninginnedag, mogen ze vrij worden gefotografeerd. Zo betrof de weliswaar stiekem gemaakte foto uit 1965 van prinses Beatrix, arm in arm met haar aanstaande Duitse verloofde Claus, een nieuwsfeit. Dat gold ook voor de eerste foto van prinses Máxima als aanstaande verloofde van prins Willem Alexander in 2000. Met name het verleden van vader Zorreguieta als lid van een voormalig Argentijns misdadig regime maakte deze verloving politiek gevoelig. Zoals we zagen in de Caroline-uitspraak gaat de persvrijheid vóór het recht op privacy als de publicatie bijdraagt aan een debat van algemeen belang. Moeilijker ligt het met publicaties die enkel dienen ter bevrediging van de nieuwsgierigheid naar iemands privéleven, in het bijzonder foto's die het gevolg zijn van hinderlijk volgen. Zo toonde Privé in 2005 een foto van prinses Marilène met haar jongste kind aan de borst. De prinses is weliswaar lid van de koninklijke familie, maar zij bekleedt daarin geen officiële functie. Zo'n foto betreft bij uitstek een privéaangelegenheid. Dat zij zich daarbij bevindt in de openbare ruimte doet daaraan niets af. De prinses zag af van het nemen van juridische stappen, maar zou een rechtszaak naar alle waarschijnlijkheid hebben gewonnen. De sterke doorwerking van de Caroline-uitspraak blijkt verder uit een tweetal rechterlijke uitspraken in 2005 [noot 83]. Zowel SBS6 als Privé hadden korte videofragmenten en foto's gepubliceerd die afkomstig waren uit een gestolen camera van prinses Máxima. Hoewel de beelden op zichzelf onschuldige vakantiefoto's betroffen, oordeelde de rechter dat het portretrecht was geschonden. De uitzending diende volgens de rechter geen enkel publiek belang. Geheel volgens de lijnen van het Caroline-arrest overwoog de rechter dat deze publicaties geen enkele bijdrage aan het publieke debat leveren over een maatschappelijk relevante kwestie. Zij dienen geen ander doel dan de bevrediging van de nieuwsgierigheid van een sensatiebelust publiek. Ook het feit dat de beelden al eerder op internet circuleerden, was volgens de Rechtbank geen rechtvaardiging voor ongeautoriseerde uitzending.
In 2006 moest Privé zich alsnog bij de rechter verantwoorden wegens een portretrechtelijke schending van Willem-Alexander, Máxima en prinses Amalia [noot 84]. Het weekblad had foto's gepubliceerd van het gezin in zwemkleding aan het strand bij het vakantiehuis van de koninklijke familie in het Italiaanse Porto Ercole. De foto's waren met sterke telelenzen over een afstand van ongeveer 750 meter vanaf de openbare weg gemaakt. De rechter achtte de publicatie van deze foto's ontoelaatbaar. Aan de foto's is duidelijk te zien dat de geportretteerden zich op dat moment in de beslotenheid van het gezin wilden afzonderen. Onder die omstandigheden mochten zij zich vrij en onbespied wanen en hoefden zij er geen rekening mee te houden dat zij heimelijk met een telelens vanuit de verte zouden worden gefotografeerd. Dat het geen privéstrand betrof en dat de foto's neutraal van karakter waren, deed hieraan volgens de rechter niets af. Opnieuw stelde de rechter vast dat de foto's geen bijdrage leveren aan het publiek debat. De bevrediging van de nieuwsgierigheid van de lezers van Privé kan in dit verband niet als een juridisch relevant belang dienen, dat uitstijgt boven het belang van Willem-Alexander, Máxima en prinses Amalia op de bescherming van hun privacy. Wel stelde de rechter een aanvullende eis. Voor een publicatieverbod moet het gaan om foto's van privésituaties waarbij geen sprake is van een maatschappelijk relevante privéaangelegenheid. Als de publicatie op rechtmatige wijze een bijdrage levert aan een publiek debat over een kwestie van algemeen belang zal deze niet verboden worden.
Sinds enige tijd hanteert de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) namens het Koninklijk Huis de zogenaamde Mediacode. Deze code bepaalt dat de mediacontacten tussen de leden van het Koninklijk Huis en de pers in overleg tot stand komen, zodat zij er op mogen vertrouwen met rust gelaten te worden op de momenten dat zij niet op grond van hun officiële functies naar buiten treden. De Mediacode benadrukt dat 'met rust gelaten worden' met name inhoudt dat leden van het Koninklijk Huis verschoond blijven van achtervolgende, bespiedende fotografen en verslaggevers wier enige doel het maken van foto-opnamen is of het uitlokken van mondelinge reacties. De Mediacode is te vinden op www.koninklijkhuis.nl.
Overigens bonden prins Willem Alexander en prinses Máxima in 2004 ook al eens de strijd aan tegen Privé. Het blad had foto's gepubliceerd van hun villa De Eikenhorst die tijdens een verbouwing waren gemaakt door een bouwvakker [noot 85]. De rechter stelde dat de interieurfoto's op zichzelf weinig onthullend en betrekkelijk onschuldig waren, maar dat ze in samenhang met de begeleidende teksten te ver gingen. Ook nu oordeelde de rechter dat de inrichting en verbouwing van het huis van het prinselijk echtpaar niet kan worden beschouwd als een onderwerp van publiek debat. Nieuwswaarde die louter is gericht op bevrediging van de nieuwsgierigheid kan niet als reden van publiek belang worden aanvaard. Hoewel het hier dus niet om een portretrechtelijke schending ging, was de publicatie op grond van het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer evengoed niet toegestaan.
Bij de bescherming van de koninklijke privacy zijn niet alle juridische middelen toegestaan. De gemeente Wassenaar had in 2003 een fotoverbod ingesteld rond de villa van Willem Alexander en Máxima met het doel de privacy van de bewoners zoveel mogelijk te beschermen. De rechter vond dit verbod echter te ver gaan en verklaarde de maatregel ongeldig. De gemeente had eerst minder vergaande maatregelen moeten uitproberen zoals het aanbrengen van dichtere begroeiing of aanpassing van het bestaande hekwerk [noot 86].
Privacy van verdachten en veroordeelden
Geportretteerden die worden verdacht van een strafbaar feit of daarvoor zijn veroordeeld hebben net als iedereen recht op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer. Publicaties over misdrijven kunnen voor de betrokkenen schadelijke gevolgen hebben en hun resocialisatie bemoeilijken. Tegelijkertijd geldt dat de samenleving recht heeft om adequaat te worden geïnformeerd over criminele feiten, verdachten en hun achtergronden. Denk daarbij alleen al aan ontsnapte TBS-gevangenen die levensgevaarlijk voor hun omgeving kunnen zijn. De media spelen bij het verstrekken van die informatie uiteraard een essentiële rol. Zij zullen daarbij echter uitermate zorgvuldig moeten omgaan met de belangen van verdachten of veroordeelden. Ook nu moet per geval gekeken worden hoe het belang van de persvrijheid zich verhoudt tot het privacyrecht van verdachten of veroordeelden. Daarbij kijkt de rechter vooral naar de context waarin een foto is geplaatst. Hoe groot is de nieuws- en informatiewaarde van de publicatie en is een portret als illustratie bij een artikel functioneel?
Nederland kent in dit verband inmiddels een aanzienlijke hoeveelheid rechtspraak waarbij de rechter de tegengestelde belangen van de pers enerzijds en verdachten of veroordeelden anderzijds moest afwegen. Een belangrijke uitspraak uit 1994 gaat over het portret van Ferdi E., die voor de moord op Gerrit-Jan Heijn veroordeeld werd. [noot 87]. In het weekblad Panorama verscheen in 1989 onder de titel 'Met voorbedachten rade' een artikel over 'De zes beruchtste moordenaars van na de oorlog'. In dit artikel deed de auteur verslag van zijn onderzoek naar de achtergronden en motieven van deze veroordeelden. Bij het artikel was onder meer een portret van Ferdi E. van fotograaf Paul Stork geplaatst, gemaakt tijdens een reconstructie van de moord. Korte tijd later verscheen in hetzelfde blad onder de titel 'De jury heeft gesproken' een artikel over de toekenning van de Zilveren Camera voor de beste persfoto van 1988. Bij dit artikel waren veertien bekroonde foto's geplaatst, waaronder de genoemde foto van Paul Stork. Ferdi E. meende dat Panorama met deze publicaties zijn recht op privacy had geschonden. De rechter stelde hem echter in het ongelijk. De foto van E. had op het moment van de publicaties voldoende nieuws- en informatiewaarde. Bovendien waren de begeleidende teksten in de publicaties louter feitelijk van aard en daarmee niet onnodig grievend.
In 2002 maakte de Amsterdamse vastgoedhandelaar Endstra bezwaar tegen publicatie van zijn portret in Quote. Het blad had zijn naam en foto op een lijst van 500 rijkste Nederlanders geplaatst. Endstra wilde geen publieke figuur zijn en vreesde bovendien dat door deze publicatie de kans op zijn ontvoering of liquidatie zou toenemen. Quote beriep zich voor de rechter op de persvrijheid. Het publiek zou recht hebben op informatie over de achtergrond van rijke Nederlanders. De rechter maakte opnieuw een afweging tussen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer enerzijds en de persvrijheid anderzijds. Endstra won de procedure en Quote moest de bladen uit de winkels halen [noot 88]. Opmerkelijk genoeg diende een dag later opnieuw een kort geding tussen Endstra en Quote. In het nieuwe nummer had Quote namelijk bericht dat Endstra banden met de onderwereld zou hebben en door justitie in de gaten werd gehouden. Quote had onder meer willen aantonen dat Endstra contact onderhield met Willem Holleeder, een van de ontvoerders van bierbrouwer Heineken. Daartoe had het blad een snapshot van een anonieme fotograaf geplaatst van Endstra en Holleeder in gesprek op een bankje in Amsterdam-Zuid. De vordering van Endstra om publicatie van deze foto te verbieden wees de rechter in een tweede vonnis wel af [noot 89]. De omstreden foto was namelijk relevant voor het bijbehorende artikel. Hier woog de persvrijheid dus weer wel zwaarder dan het privacybelang van Endstra.
Naast de persvrijheid kan ook het opsporingsbelang van justitie een zodanig grote rol spelen dat het recht op privacy daarvoor wijkt. Op grond van artikel 22 van de Auteurswet mogen afbeeldingen door of vanwege justitie worden verveelvoudigd en openlijk tentoongesteld en verspreid. Met name het tonen van foto's in het tv-programma 'Opsporing verzocht' en op het internet levert justitie bij opsporingsonderzoeken steeds vaker bruikbare tips op. In deze gevallen moet het recht op privacy van de verdachte dus soms plaats maken voor het opsporingsbelang. Een goed voorbeeld hiervan betreft een rechtszaak uit 2004 van Mohammed B. tegen de AVRO en het Openbaar Ministerie [noot 90]. B. werd verdacht van de moord op cineast Theo van Gogh. Tegen zijn zin zou het programma 'Opsporing verzocht' het portret van B. volledig herkenbaar in beeld brengen. De rechter stond de vertoning van de foto toe: het belang van de opsporing woog in dit geval zwaarder dan het belang van de persoonlijke levenssfeer van B. Het ging hierbij uiteraard niet om de opsporing van B. zelf, die op dat moment al enige tijd in detentie zat, maar om de opsporing van eventuele handlangers. Verder betrok de rechter in zijn vonnis het feit dat het om de verdenking van een zeer ernstig misdrijf ging, te weten moord met terroristisch oogmerk. Om B. te kunnen identificeren en eventuele getuigen op het juiste spoor te zetten, was het noodzakelijk dat zijn portret zou worden geopenbaard. Het geven van slechts een signalement – Mediterrane man met baard en lange jas op fiets – zou daartoe ontoereikend.
Daarentegen stond de rechter niet toe dat een Amsterdamse sigarenhandelaar het portret van een winkeldief in zijn winkel had opgehangen [noot 91]. Bij het portret stond de tekst 'Deze vrouw heeft hier gestolen'. Dit was in strijd met het privacybelang van de vrouw. De identiteit van de vrouw was al lang en breed bekend; de publicatie van haar portret diende geen algemeen opsporingsbelang. Deze publicatie kwam feitelijk neer op een vorm van eigenrichting. Dit zou waarschijnlijk allemaal anders zijn wanneer de vrouw op het moment van de publicatie nog steeds gezocht werd. Want behalve sommige burgers gaan ook politie en justitie zelf steeds vaker over tot het verspreiden van portretten van verdachten, voortvluchtige personen of handlangers. Zo plaatste de politie in 2005 op het internet de portretten van 250 voetbalsupporters die zich hadden misdragen bij een wedstrijd tussen Feyenoord en Ajax. Recent heeft het College Bescherming Persoonsgegevens geconcludeerd dat politie en justitie met deze publicatie op het internet hun bevoegdheden niet hebben overschreden [noot 92]. Wel merkte het College op dat het belang van de verdachte hierbij altijd in het oog moet worden gehouden. Zo moet een foto meteen worden verwijderd zodra de identiteit van de verdachte is vastgesteld. Bovendien moet het bij dit soort publicaties altijd gaan om een misdrijf waarop voorlopige hechtenis is toegestaan.